We waren aan het eind van onze sessie gekomen toen mijn coachee zei: “Wat is coachen toch een mooi vak hé”. Ik zag dat hij had genoten. Het was weliswaar kwetsbaar en confronterend op het niveau van identiteit. Maar tegelijkertijd hoopvol doordat er ineens een nieuw spoor ontstond dat doorzicht gaf op wat een tijd lag te wachten, maar nu binnen handbereik leek. Ik keek hem aan en kon niet anders dan hem daarin bevestigen. Ook ik had genoten van deze sessie. Van de verwarring die optrad toen de coachee ontdekte dat er een soort van derde weg was door een andere manier van kijken en benaderen. En ik werd blij toen ik zag dat het kwartje echt ging vallen. Coachen is een prachtvak.
Toch wel apart dat mijn coachee deze opmerking maakte. Net alsof hij zelf de coach was die zijn blijdschap uit over wat hij had mogen betekenen in zijn situatie. Eigenlijk is dat precies hoe ik het zie. Ik vind het namelijk best vreemd dat ik in mijn professionele rol ‘coach’ wordt genoemd. Het woord is afgeleid van het Engelse woord voor koets. De koets, de ‘coach’ brengt je van A naar B. Maar zo’n coach wil ik helemaal niet zijn. Ik vervoer geen klanten van A naar B. Mijn taak is om de coachee op de bok van de koets te zetten en hem te helpen zijn voertuig te besturen. Hij is zijn eigen voertuig, hij is de koets, hij is zelf de coach, hij zit aan het stuur, hij is degene die richting geeft. Ik ben slechts een metgezel die voor een tijdje meeloopt en de coach helpt om de regie over zijn leven weer te pakken en het juiste spoor te vinden.
Als dan tegen mij wordt gezegd: “Wat is coachen toch een mooi vak hé?”, dan wordt ik blij. Want dat is de opmerking van iemand die heeft ervaren wat het betekent om weer grip te krijgen op zijn koets. En ja, we mochten het samen doen. Ik was een medereiziger, een aangever, een stimulator, een luis in de pels, soms een tegenover, dan weer een steun in de rug. Maar de coachee zelf is de coach!